Gebruikte terminologie
De termen cybercrime en computercriminaliteit kom je vaak tegen. Maar wat wordt daar eigenlijk mee bedoeld? En is er een verschil tussen die twee?
Onder de term cybercrime vallen alle strafbare feiten die worden gepleegd met behulp van een computer of via een netwerk. Dat kunnen heel veel delicten zijn, onder andere oplichting, belediging, diefstal of stalking. Wanneer iemand op Markplaats onder een valse naam een harde schijf te koop aanbiedt, een bod accepteert, de betaling ontvangt en vervolgens niet levert, is dat een strafbaar feit (nl. oplichting) gepleegd met behulp van een computer en via internet. Cybercrime dus. Bij veel van dit soort delicten is het gebruik van een computer of netwerk min of meer een toevalligheid. Oplichting in real life is net zo goed strafbaar als wanneer dat via internet gebeurt en valt onder dezelfde strafbaarstelling.
De term computercriminaliteit wordt – in enge zin – gebruikt als het gaat om strafbare feiten die niet kunnen worden gepleegd zonder dat van een computer of netwerk gebruik wordt gemaakt. Voor het inbreken in een computer bijvoorbeeld, is het gebruik maken van een computer of netwerk logischerwijs een absolute voorwaarde. In artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is het inbreken in een computer, ook wel computervredebreuk genoemd, afzonderlijk strafbaar gesteld.
Andere voorbeelden van computercriminaliteit zijn het uitvoeren van een (D)DoS-aanval (artikel 138b Sr) en het vernielen van computergegevens (artikel 350a Sr). Zie voor meer uitleg over specifieke vormen van cybercrime en computercriminaliteit
De bevoegdheden van politie en openbaar ministerie
Er zijn speciaal opgeleide politieambtenaren (werkzaam bij een Team High Tech Crime) en aparte ‘cybercrime’- officieren van justitie die zich richten op de opsporing en vervolging van computercriminaliteit. Met steeds meer resultaat. Het aantal cybercrime-zaken dat het tot aan de strafrechter haalt neemt ieder jaar toe.
In veel cybercrime zaken worden er voordat er een verdachte in beeld is heimelijke opsporingsmethoden ingezet. Dat is alleen al omdat computercriminaliteit vrijwel nooit wordt ontdekt terwijl het strafbare feit wordt begaan (ook wel: op heterdaad). Cybercrime wordt meestal gepleegd vanuit de beslotenheid van het huis van de verdachte. De kans dat de politie daar aanwezig is terwijl via het toetsenbord een ‘cybercrime’ wordt gepleegd is heel klein. In de meeste gevallen kan de politie pas de identiteit van de verdachte achterhalen door verschillende bijzondere opsporingsbevoegdheden in te zetten. Denk dan aan het inzetten van een IP-tap om het internetverkeer te monitoren, het opvragen van identificerende gegevens bij partijen als Google, Apple of telecomproviders, de inzet van een Wifi-sniffer, het plaatsen van een ‘keylogger’ op een computer of het inbeslagnemen van gegevensdragers om daar digitaal forensisch onderzoek naar te verrichten. In veel gevallen heeft de politie toestemming van de officier van justitie of een rechter-commissaris (onderzoeksrechter) nodig voordat dit soort methodes mogen worden ingezet.
Met de komst van de Wet Computercriminaliteit III heeft de politie er per 1 maart 2019 een belangrijke nieuwe, digitale opsporingsbevoegdheid bij gekregen, de zogenaamde (terug)’hackbevoegdheid’ (artikel 126nba Sv). Dat is een hele ingrijpende bevoegdheid die pas na schriftelijke toestemming van een rechter-commissaris mag worden ingezet. Onder omstandigheden mag de politie uw computer hacken en spyware installeren. Dat maakt het mogelijk om op afstand bestanden in te zien, maar ook mee te kijken en mee te luisteren met wat er in de omgeving van een computer gebeurd door microfoons en camera’s te activeren of toetsaanslagen te registreren.